De dag dat er een vlinder op me zat (en ik niet wegrende)
Ik heb me vaak afgevraagd hoe het precies begon, mijn angst voor vlinders. Misschien had het iets te maken met mijn moeder, die altijd bang was voor beestjes. Of met die ene keer toen ik een jaar of tien was en een spin op mijn slaapkamer zag. Ik riep mijn vader in paniek, in de hoop dat hij ‘m zou verwijderen, maar in plaats daarvan legde hij de spin, als grap, op mijn kussen.
Of was het een herinnering, uit een ander leven op een planeet vol bloeddorstige reuzenvlinders? Wie zal het zeggen. Wat ik wél weet, is dat ik ergens onderweg iets kwijtraakte: vertrouwen, rust, mijn verbinding met de natuur. En daarvoor kwam iets anders in de plaats: paniek.
Van een plakkaat kauwgom tot pure paniek
De eerste keer dat ik me bewust werd van die angst, was ik negentien. Ik woonde nog thuis en zat te studeren. Mijn blik viel op het gordijn naast mijn bureau. Wat zit daar nou? Een plakkaat kauwgom? Toen ik dichterbij kwam, zag ik het: harig, vleugels, het bewoog. Geen kauwgom, maar een nachtvlinder.
Ik raakte compleet hysterisch, alsof ik een rol had in een horrorfilm en zojuist Freddy Krueger op mijn gordijn had gespot. Gillend en huilend tuimelde ik de kamer uit. Mijn moeder kwam met de stofzuiger. Ik durfde pas terug mijn kamer in toen ik zeker wist dat hij weg was.
Het werd niet beter. Op mijn werk, in de kantine, zag ik er weer een. En hoewel hij meters van me vandaan zat, kon ik mijn ogen er niet vanaf houden. Mijn hele lijf stond strak van de spanning. Als hij maar niet gaat vliegen. Als hij maar daar blijft. Als niemand het maar merkt.
Ik begon vlinders te ontwijken. Ik vermeed parken. Ik rende gillend weg als er één onverwacht op me afkwam. Ik gruwelde zelfs van foto’s en filmbeelden van vlinders. Het zweet brak me uit, mijn hartslag ging omhoog, ik kon nergens meer normaal van genieten zodra er zo’n beestje in de buurt was.
Mijn vrienden wisten ervan. Al was het natuurlijk wel vreemd. Want tja, wie is er nu bang voor vlinders?
Ik dus.
Pas later ontdekte ik: mijn angst had een naam: Lepidopterofobie. Alleen al het weten dat het een bestaande fobie was, en dat ik dus niet de enige was, bracht een bepaalde rust.
Hoe ontstaat zoiets?
Jaren later, toen ik me begon te verdiepen in angst en heling, ontdekte ik dat zulke fobieën vaak niet logisch zijn, maar wél verklaarbaar. Soms begint het met een schrikervaring in de jeugd. Of door ouders die zelf bang zijn voor dieren of insecten. Bij mij was het misschien een mix van beide.
Er is ook zoiets als biologische gevoeligheid. Sommige mensen hebben een zenuwstelsel dat sterk reageert op onvoorspelbare bewegingen, geluiden of aanraking. En vlinders, zeker nachtvlinders, bewegen nogal… grillig.
Maar er was nog iets anders. Ik groeide op in een huis waar angst regeerde. Mijn ouders leefden met trauma, elk op hun eigen manier. En als angst je basisgevoel is, herken je het op een gegeven moment niet meer als angst. Ik geloofde jarenlang dat ik nergens bang voor was. Ik was sterk. Onafhankelijk. Onaantastbaar. Tot ik ging parachutespringen.
In het vliegtuig, vlak voor de sprong, ging de deur open. En daar was het ineens: doodsangst. Alles in mijn lijf schreeuwde nee. De sprong zelf ging mis. Door de harde wind landde ik midden in een enorm struikgewas. Mijn parachute raakte verstrikt in de takken.
En toen kwamen de vlinders. Overal fladderden vlindertjes om me heen. De angst die ik al voelde werd pure paniek. Mijn systeem ging volledig in overlevingsstand. Mijn lijf sloeg op tilt. Trillen. Kortademigheid. Ik kon geen kant op.
Pas achteraf begreep ik wat er gebeurde: dit was mijn lichaam dat eindelijk sprak. Dít is wat angst doet als je het jarenlang geen stem geeft.
Een weg vol vlinders
De echte confrontatie met mijn angst liet nog jaren op zich wachten. Pas zes jaar later zette ik mijn eerste bewuste stap richting heling. In 2009 liep ik de Camino de Santiago, met alleen een rugzak en een open hart. Ik wist het toen nog niet, maar ook daar begon mijn reis naar heling.
Onderweg zag ik ze steeds weer — vlinders. Soms klein en licht, soms groot en donker. En telkens als ik er een zag, bleef ik staan. Ik dwong mezelf om niet weg te rennen. Om te ademen. Te blijven kijken. Soms duurde het maar tien seconden. Soms hield ik mijn adem in. Maar ik zette telkens een stap. Naar voren. Naar binnen. Alsof de weg zelf me uitnodigde: blijf maar. Kijk maar. Je bent veilig.
Achteraf zie ik: daar is het zaadje geplant. Daar begon ik de kracht in mezelf terug te vinden.
De omslag: moederschap
Pas toen ik moeder werd, wist ik zeker: dit moet anders. Ik wilde mijn dochter het goede voorbeeld geven. Ik wilde niet dat zij zou leren dat vlinders eng zijn, of dat mama op een zomerse dag niet naar buiten durfde. En dus begon ik opnieuw: Ik las over het zenuwstelsel, over hoe angst werkt., en leerde over exposuretherapie. En besloot: dit wordt mijn oefening in liefde en aanwezigheid.
Op mijn 42e verjaardag — zij was drie — gingen we naar de vlindertuin van Burgers’ Zoo. Mijn hart klopte in mijn keel. Alles in mij wilde vluchten. Maar ik bleef. Voelde. Ademde. Liet de vlinders om me heen fladderen en keek naar mijn dochter, die vol bewondering door de tuin dartelde. Haar ogen straalden. De angst in mij denderde nog, maar ik bleef. En dat was het begin.
Herhaling = heling
Vanaf dat moment ging ik het oefenen. Samen met mijn dochter keek ik naar vlinderplaatjes en filmpjes. We tekenden ze. Ik probeerde de schoonheid van de vlinder te zien als er één op beeld verscheen. En telkens als ik de neiging voelde om te vluchten, ademde ik. Keek ik. Bleef ik. Het waren soms kleine stapjes: een vlindertuin ingaan, een vlinder observeren zonder te bewegen, mezelf toestaan kippenvel te voelen zonder in paniek te raken. Maar ze werkten.
En toen gebeurde het
Die zomer liepen we weer in een vlindertuin, mijn dochter en ik. En ineens riep ze: ”Mama! Er zit een vlinder op je rug!” Alles in mij verstijfde. Mijn lijf reageerde nog steeds zoals vroeger: rillingen, kippenvel. Maar ik rende niet weg. Ik bleef staan. Ik lachte. En ik voelde het: dit is vrede. Een stille verzoening met mijn angst, en met mezelf.
Van vluchten naar verwonderen
Tegenwoordig loop ik ontspannen door een vlindertuin. Oké, ik voel soms nog een lichte spanning als er eentje vlak langs me vliegt. Maar ik blijf in contact met mezelf. En met mijn dochter, die inmiddels vriendjes is met de allerkleinste beestjes.
Wat het me gebracht heeft? Vrijheid. Verbinding. Rust. Ik hou van de lente. Van de zomer. Van buiten zijn. Ik ben niet meer in gevecht met de natuur, maar in verbinding met haar. De angst was geen vijand, maar een wegwijzer. En het klopt wat ik vroeger dacht: de dag dat er een vlinder op me zit, is de dag dat er vrede in mij is. En die dag is gekomen.
Ik ben aan het genezen. Ik groei.